Lieve lezer, ik had de vorige keer de indruk gewekt om hier en nu met antwoorden en oplossingen te komen. Ik heb echter behoefte aan een prelude. Here comes:
Vrijdagmiddag, happy hour in het bedrijfscafé. Een groepje mannen staat buiten te roken en druk te praten over de nieuwe verworvenheid van een van hen. Zij staan om een parkeervak, waar – glimmend nieuw en ongebruikt – een Cerveau 2010, 3-ponder met 4 kwabben en 2 hemisferen staat.
De trots van de eigenaar is duidelijk zicht- en hoorbaar. De anderen onderdrukken hun jaloezie wat moeizaam en buitelen over elkaar heen om te laten blijken dat zij de ins en outs van zo’n brein kennen. We luisteren even mee:
“Heeft allure, maar vreet zeker energie”, probeert er een. “Nee hoor, hij verbruikt ongeveer net zo veel als het lampje in je koelkast”. “Bedoel je gemiddeld, dus ook als de koelkast dicht is en het lampje dus niet brandt?” Er valt een verlegen stilte. Duidelijk een level te diep, die vraag. Snel gaat de eigenaar over op andere voordelen van zijn brein. “Heb je dat Amygdala’tje gezien? Reageert razendsnel, perfecte verbinding met zowel de Hypothalamus, de hersenstam en de PFC. En, net ontdekt, zelfs als ie uitvalt, kan de 2010 nog een angst-alarm afgeven.” Ook hier meteen tegengas: “Ja, wel leuk, zo’n Amygdala, om indruk op vrouwen te maken, maar in Nederland kun je ’m niet eens volop aanzetten, met al die wettelijke beperkingen. Overigens meen ik gelezen te hebben dat de Cerveau 2009 daar beter in scoorde!?” Wederom een verlegen stilte en dus snel over naar een ander onderdeel.
Zo gaat het even door en na een tijdje gaat het groepje weer naar binnen. Alleen de eigenaar blijft nog even voldaan staan kijken. Tenslotte geeft hij nog een goedkeurend schopje tegen de temporaalkwab en sloft achter de anderen aan.
Zo ongeveer zijn wij in het land van opleiden en ontwikkelen met het brein bezig. We zetten graag hele modellen, modules en andere stoere verhalen op. We doen dat vanuit onze kennis van de werking van losse functies, (sub)systemen of structuren van het brein. Heel verleidelijk, want het levert in trainingen grote herkenning op (en dus stroomt de dopamine bij de trainer). Lukraak voorbeeld: wij kunnen aan een cursist uitleggen dat ons brein graag imiteert en dat demonstreren in leuke werkvormen in een training. Voor de cursist voelt dat als een zeer effectieve leervorm (“hé, het werkt!”) . Nog leuker is het vertellen over spiegelneuronen. Ze hangen aan je lippen!!
Intelligentere toepassingen proberen verschillende hersenprincipes in één training toe te passen, maar stranden dan weer met een soort afvinklijst (“We hebben creatie – check, we hebben herhaling – check, patroonherkenning – check,..etc”). In de markt heb je daar 6 of zelfs 12 principes voor.
Erg grappig zijn de trainers die – zonder een spier te vertrekken – roepen dat hun training de werking van het brein en passant respecteert (“ik merk altijd dat als de deelnemers wegdromen tijdens mijn uitleg, dat ze dan onbewust toch veel opnemen”) .
Tenslotte heb je ook nog tijdgenoten die, als ze kennis van het brein maar hinderlijk vinden, vluchten in metaforen of versimpelde modellen van het brein. Denk maar aan de veelmisbruikte linker en rechter hersenhelft. En zomede ontrekken we ons dan toch weer niet zo heel hard aan het borrelpraatniveau van hierboven. Dat wordt onze gezamenlijke queeste: ‘ONTSTIJG BORRELPRAAT, VLOTTE VERHALEN EN BREINOLOGIE VAN DE KOUDE GROND’!